Het is zover… ik
ga verhuizen naar Amsterdam. Waarom? Om me komend jaar aan te melden voor de Nederlandse Filmacademie. Om de kneepjes van het vak te leren. Mijn netwerk uit te breiden.
Vrienden voor het leven te ontmoeten. Maar bovenal: zodat ik na vier jaar– of
misschien maak ik er wel viereneenhalf van– mezelf éindelijk filmmaker mag noemen.
Mijn afstudeerfilm zal hoge
ogen gooien in de studentencompetitie op het NFF. Producenten zullen in de rij
staan om met mij in zee te gaan. Al mijn afstuderende vrienden zullen meeliften op mijn succes. Ik heb natuurlijk wel een idee nodig... Twee van de
beste scenaristen uit mijn jaar zullen de film schrijven. Drie dramaturgen ondersteunen
het proces. Vier jaar lang ontwikkelen, zwoegen, herschrijven, finetunen, tot wij
uiteindelijk de heilige graal bemachtigen: FilmFonds Realisatie Kort. En dan… le
moment suprême… De Debuutcompetitie.
“Hè Pim?” hoor ik je denken. “Jij
maakt toch al films?” Dat kan wel zijn, maar om met die Debuutcompetitie mee te
mogen doen, moet ik toch echt een opleiding afronden. Of ja, dat hoeft natuurlijk
niet, maar als wij autodidacten dat niet doen, dan is onze debuutstatus waarschijnlijk
al als sneeuw voor de zon verdwenen. Verdampt tijdens dat 48-uurs project, wat
ik zeven jaar geleden maakte met het filmclubje van mijn opleiding. Of tijdens
dat YouTube-filmpje dat ik uploadde toen ik twaalf was. Helaas. Mijn debuut is
allang gevlogen.
Tenzij… ik
opnieuw begin. De échte route. Een ceremoniële reiniging van mijn autodidacte
verleden. Een vierjaarlange koude douche zal mij kneden tot een dertien-in-een-dozijn
regisseur met een missie: de stempel van onze industrie. Bestaansrecht als Nederlandse
filmmaker. Mijn oude werk begraven. De 48-uurs films uitgewist. Het YouTube-kanaal
opgeheven. En dan, eindelijk… een écht debuut.