Tijdens mijn onderzoek voor mijn boek, waar ik in aanraking kwam met filmmanifestos over de jaren heen, raakte ik geïnspireerd om zelf een manifest te schrijven. In mijn hoofd spookte alles wat goed en fout was aan de Nederlandse filmindustrie en zo kwam ik uit op onderstaande brief. Een oproep, een protest, een ode aan Nederlandse film. Geschreven in de stijl van ‘the first statement of The New American Cinema Group.’

Manifest Vóór de Nederlandse Film

In de loop van de afgelopen jaren heeft er een verschuiving plaatsgevonden in het Nederlandse filmlandschap. De bodem daalt als in Groningen, de aarde onder onze voeten verschuift. Steun vanuit een loze overheid, omvergekegeld door de gevolgen van een pandemie en schandalen keer op keer, blijft summier. Streamers maken het ons lastig, evenals het Filmfonds. Makers zien de toekomst somber in en geven zich over aan de content-machine, iets wat in Nederland al decennia gebeurt…

Wat is dat toch met onze drang om neer te praten op Nederlandse film? Alsmaar klagen en bij de pakken neerzitten.
Je kan het een Will Koopman of Johan Nijenhuis niet kwalijk nemen; integendeel. Ze maken films en ongeacht of je het met de inhoud eens bent, films maken moet geprezen worden. Het prijzen van onze films is iets waar wij Nederlanders niet goed in zijn. Makers als Roel Reiné en Tom Six, die internationaal bekendheid genereerden, worden hier niet zozeer serieus genomen. We houden ons liever vast aan onze geliefde Paul Verhoeven, terwijl Paul al lang geen Nederlandse maker meer is. Nee hij weet wel beter, zijn heil zoekende in Frankrijk, waar ze hun filmcultuur wel waarderen.
Ook van landen als Italië, Iran, Zweden en Zuid-Korea kan gezegd worden dat ze een eigen filmcultuur hebben met een eigen herkenbare stijl. Maar is het eigenlijk niet vanzelfsprekend dat de Nederlandse film niet specifiek is vast te pinnen?
Het is iets Nederlanders-eigen, het niet trots zijn op wat we doen en bereiken. Je zult weinig Nederlanders tegenkomen die trots zijn op de Nederlandse keuken. Daarom lenen we van keukens over heel de wereld. Waarom is dit niet geaccepteerd als het gaat om onze films?
Lenen of stelen is iets wat wij al eeuwen doen. We hebben als rotzakken op andermans land vertoefd, van Indonesië tot de Verenigde Staten, van Brazilië tot Taiwan en van België tot Zuid-Afrika. Laten we ons dan ook eens van onze goede kant zien door films te produceren die andere culturen omarmen in plaats van te onderdrukken. Denk aan het bijzondere werk van Pim de la Parra, Hetty Naaijkens-Retel Helmrich, Eché Janga, Joris Ivens en Jim Taihuttu.

We moeten in opstand komen, een ethische opstand, om ‘de Nederlandse film’ een begrip te maken waar men trots op is.

1.    Deze opstand begint in de schoolbanken. Waarom is het zo dat muziek- en tekenles al sinds jaar en dag een gegeven zijn, terwijl film – iets waar je ook zeker niet omheen komt in het dagelijks leven – nog vaak wordt vergeten. Filmles, of noem het mediales om het meer omvattender te maken, is een vak dat thuis hoort in het standaard curriculum.
2.    We moeten ons verzetten tegen het huidige distributie- en vertoningsbeleid. Het is niet het publiek dat ervoor zorgt dat films niet worden gezien, maar de distributeurs en bioscoopeigenaars. Waarom hebben Nederlandse films zoveel moeite om in de bioscoop te belanden? Er zou in zekere mate een voorrangsbeleid ingevoerd moeten worden om producties van eigen bodem een podium te geven.
3.    Makers als Joost Rekveld, Anna Abrahams, Fiona Tan, Frans Zwartjes, Bram Ruiter, Jeroen Eisinga, Karel Doing, Barbara Meter, Aryan Kaganof en Bas Jan Ader zijn een belangrijk onderdeel van de Nederlandse filmgeschiedenis, maar zijn veelal onbekende namen omdat zij zich bezig houden met het experiment. Ook experimentele film heeft te weinig draagvlak in Nederland, met te weinig kansen op vertoningen. We moeten het experiment omarmen.
4.    Cinema is onverdeeld een persoonlijke expressie. Toch is het zo dat filmmakers in aanvragen moeten cateren naar de bemoeienis van distributeurs en investeerders. Er moet gewerkt worden aan een reorganisatie van de investeringsmethoden in de filmindustrie om de basis te leggen voor een vrije filmindustrie.
5.    Internationale coproducties moeten worden gestimuleerd, aansluitend bij het multi-culturele Nederland. Kansen liggen niet alleen hier, maar over heel de wereld. Paul Verhoeven was al eerder genoemd, maar Martin Koolhoven’s ‘Brimstone,’ of Halina Reijn’s ‘Bodies, Bodies, Bodies’ zijn hier ook goede voorbeelden van. Ook kan je denken aan Nederlandse co-producties met Nederlandse crew zoals het geval bij Dunkirk en Monos.  Internationale producties vergroten de kans op zichtbaarheid van onze films en zetten Nederlandse makers op de kaart.
6.    Hoewel er laatste jaren grote stappen gezet worden in het betrekken van de regio’s, blijft film maken nog sterk een Amsterdamse activiteit. Het wordt hoog tijd dat heel Nederland betrokken wordt, zowel de makers als de prachtige locaties. Film moet toegankelijker worden voor de Zeeuw en de Groninger. Provincies verdienen hun eigen fondsen, talententrajecten en filmfestivals.

Nederlandse films en filmmakers moeten gevierd worden. Alle bovengenoemde makers, maar ook Bert Haanstra, Alex van Warmerdam, Fons Rademakers en George Sluizer. Ook Gert de Graaff, Johan van der Keuken, Dick Maas en Marleen Gorris. Ook Steffen & Flip, Theo van Gogh en Jos Stelling. En ook de niet genoemde filmmakers, want het zijn er velen.

Deze brief is niet bedoeld als klaagzang. Deze brief is bedoeld als call to action. Deze brief is niet bedoeld voor zij die bakken met geld willen verdienen door het maken van content. Deze brief is bedoeld om het maken, het verspreiden en het vieren van Nederlandse films aan te moedigen. Dit is iets wat we samen moeten doen met alle betrokkenen in de Nederlandse film.

“We willen niet alleen gepolijste, gladde films, maar ook ruwe, ongepolijste en levendige films. We willen niet alleen rooskleurige films, we willen ze ook in de kleur van bloed.”


© 2021 by Pim Vogels